Fiscale hervorming: wat vergeet de minister?
De blauwdruk voor een fiscale hervorming van minister van Peteghem bevat heel wat positieve elementen, maar blijkbaar “vergeet” de minister een aantal punten.
Die blauwdruk bouwt immers verder op het advies van de Hoge Raad van Financiën, afdeling Fiscaliteit en Parafiscaliteit over de verlaging van de lastendruk op arbeid en mogelijkheden voor de financiering ervan, mei 2020, het eerste rapport betreffende een brede fiscale hervorming van dezelfde afdeling en op de algemene visienota met betrekking tot de bredere fiscale hervorming van Marc Delanote, juni 2022.
Het advies van de Hoge Raad legt duidelijk uit (p. 64) dat de belastingontvangsten uit kapitaal relatief hoog zijn in België. Met name 8,9 % van het BBP in 2017, wat beduidend hoger is dan het gemiddelde in de EU. De Hoge Raad wijst wel op de hoge transactiebelastingen (o.a. registratierechten) in tegenstelling tot de lage inkomsten uit de heffingen op vermogens-inkomsten van particulieren, wat zij overigens opmerkelijk vindt gelet het hoge niveau van de bruto financiële activa van de gezinnen. Voormelde visienota bevat dezelfde vaststelling (p. 17) en verwijst naar de visie van verschillende internationale instellingen die aanbevelen eerder vermogensinkomsten te belasten dan transactiebelastingen te heffen (p. 24-25).
De blauwdruk stelt dat reële huurinkomsten moeten worden belast.. Maar, in tegenstelling tot wat de visienota aanbeveelt (p. 111), is er nergens sprake van overleg met de deelentiteiten over een verlaging van de transactiebelastingen De totale kapitaalbelastingen worden dan immers heel hoog, vermoedelijk bij de hoogste in de EU. Is de economische impact daarvan onderzocht?
Het advies van de Hoge Raad vermeldt ook duidelijk dat er werk moet gemaakt worden van de strijd tegen de vervennootschappelijking (p. 151), maar voegt eraan toe (p .235) dat de inkomsten van zelfstandigen gesplitst moeten worden in een inkomen uit inkomen uit vermogen en een inkomen uit arbeid (belast tegen de progressieve tarieven). Voormelde visienota bepleit eveneens zo opsplitsing (p. 80-81), naast ook het vermijden van conversie van activiteitsinkomsten in vermogensinkomsten.
Maar de afsplitsing van het inkomen van de zelfstandige in een arbeidsinkomen en een lage belast vermogensinkomen stelt de minister evenwel niet voor, wel de strijd tegen de vervennootschappelijking (p .8). Ook hier geen economische impactanalyse (nochtans aanbevolen door de visienota p. 6). Vergeten?
Tenslotte stelt de visienota ook dat het aanbeveling verdient de notie “beroepskost” strenger te definiëren (p .83). De Hoge Raad bepleit dan weer de aftrek van een hele reeks kosten (p. 265 e.v.). De minister sluit zich aan bij voormelde aanbeveling(p. 8). “Strengere” fiscale controles zijn bijgevolg niet uitgesloten. Het is zeker niet ondenkbaar dat het aantal fiscale geschillen in de ruime zin dan zal stijgen, terwijl hun aantal nu al historisch hoog ligt.
Daarom is het aan te bevelen eindelijk werk te maken van een nieuw “Fiscaal Charter van de Belastingplichtige” en van een “gedragscode inzake wederzijds respect en professionalisme om de betrekkingen tussen de fiscale controlediensten en de ondernemers in het kader van de fiscale controles en fraudebestrijdingsprocedures te verbeteren”, zoals voorzien in de regeerakkoord van de huidige regering De Croo. In zijn beleidsverklaring verwijst de minister ook naar beide documenten. O.a. meer (gerechtelijke) bemiddeling hoort daarin thuis. Is de minister dat ook vergeten?