De economische crisis laat zich voelen. Schulden kunnen zich opstapelen en waarom zou men niet eerst zijn leveranciers betalen, eerder dan de fiscus?

Dat houdt echter een risico in van persoonlijke aansprakelijkheid zoals recent de zaakvoerder van een vennootschap mocht ondervinden die door de rechtbank van koophandel te Mechelen persoon-lijk veroordeeld werd tot betaling van achterstallige bedrijfsvoorheffingschulden (dd. 5 maart 2009, rolnr. 07/161).

Deze uitspraak is één van de eerste toepassingen van artikel 442quater WIB 1992.Dat artikel werd ingevoerd door de Programmawet van 20 juli 2006 (Fisc. Act. 2006, 23/1). Het voorziet in een hoofdelijke aansprakelijkheid van bestuurders van vennootschappen voor niet-betaalde bedrijfs-voorheffingen indien die niet-betaling te wijten is aan een fout in de zin van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek. Meer zelfs, bepaalde herhaalde inbreuken op de verplichting tot betaling van de bedrijfsvoorheffing worden vermoed, behoudens tegenbewijs, dergelijke fout uit te maken. Herhaald betekent ofwel, voor een trimestriële schuldenaars van de bedrijfsvoorheffing, het gebrek aan betaling van tenminste twee vervallen schulden binnen een periode van een jaar,ofwel, voor een maandelijkse schuldenaar, de niet-betaling van ten minste drie vervallen schulden binnen het jaar.

In de bewuste zaak stelt de rechtbank dat het niet doorstorten van de bedrijfsvoorheffing over een periode van 18 maanden een systematisch karakter had. Enkele geringe betalingen en een loutere vraag tot een afbetalingsvoorstel doen daar niets aan af. Bovendien constateert de rechtbank dat die niet-betaling willens en wetens gebeurde omdat er wel voldoende gelden voorhanden waren die evenwel gebruikt werden om o.m. de lonen uit te betalen. De vennootschap bleef ook actief alhoewel zij maanden lang noch de fiscus, noch de RSZ betaalde.

De rechtbank analyseerde ook de jaarrekening van de vennootschap. Zo kwam zij tot het besluit dat die geen realistische weergave gaf van bepaalde activa, namelijk terreinen en gebouwen. Ondanks haar deficitaire toestand, zelfs staking van betaling, verzuimde de vennootschap aangifte te doen van het faillissement.

De rechtbank besluit dan ook tot de persoonlijke aansprakelijkheid van de zaakvoerder omdat die geenszins gehandeld heeft zoals van een voorzichtige zaakvoerder in dezelfde omstandigheden verwacht mag worden. Ook stelt de rechtbank dat uit het dossier blijkt dat de zaakvoerder het foutvermoeden van artikel 442quater WIB 1992 niet kan weerleggen, o.m. omdat duidelijk is dat de niet-betaling van de bedrijfsvoorheffingen niet alleen te wijten is aan de financiële moeilijk-heden. De zaakvoerder moet de achterstallige bedrijfsvoorheffingen dan ook persoonlijk betalen!

Op te merken valt dat gelijkaardige bepalingen voorzien zijn voor RSZ-schulden. Ook daarvoor werd een bepaalde persoonlijke aansprakelijkheid ingevoerd.

Welke conclusies dringen zich op? Voor bestuurders van vennootschappen is het bijgevolg aangewezen, zeker in geval van financiële problemen, RSZ-schulden, bedrijfsvoorheffing en BTW-schulden bij voorkeur, voor andere schuldeisers, te betalen. Alleszins te zorgen voor het tegenbewijs om het hoger vermelde vermoeden van fout te ontkrachten. Voor "gewone" schuldeisers betekent dit eens te meer dat zij de nodige waarborgen moeten bedingen (eigendomsvoorbehoud, borgstelling, ...), bij gebreke waaraan zij, in geval van faillissement, weinig of niets zullen kunnen recupereren.